13 april 2006

Geen dag zonder Bach

DE 'HOHE MESSE' BACHS OPUS ULTIMUM

Geen dag zonder Bach. Zeker in deze veertigdagentijd klinken de Bach Passionen weer veelvuldig. In dit blogbericht wil ik echter stil staan bij een ander ‘wereldwonder’ van Bach: de ‘Hohe Messe’. Niet dat ik niet van de passies houd - integendeel - maar de mis als compositie fascineert me in hoge mate. De miscompositie is natuurlijk nauw verbonden met de katholieke eredienst en toch is het, naar mijn mening, juist de protestant Bach geweest die, met zijn ‘Hohe Messe’, het hoogtepunt in dit genre heeft afgeleverd.

De fysicus/wetenschapssocioloog Eduard van Hengel is (amateur)zanger in het Brabants Kamerkoor en schrijft uitgebreide luistergidsen voor dit koor. Op zijn website schrijft hij: “Deze website wil een aantal van mijn toelichtingen op grote vocale werken, ( … ) voor meer mensen - zangers, musici, concertgangers - toegankelijk maken”. Alles mag vrijelijk worden gedownload en vermenigvuldigd. Het auteursrecht blijft uiteraard bij de auteur. De luistergids die Van Hengel schreef over de 'Hohe Messe' is subliem.

Kent u het werk (nog) niet of slechts oppervlakkig, bestudeer de luistergids, koop of leen een opname en beluister het werk (opnieuw). Meer dan ooit zult u zich bewust worden van het 'wonder' Bach.

Hier volgen drie delen uit het ‘Credo’ met de toelichting uit de luistergids van Eduard van Hengel.
Deze drie centrale koren in het ‘Credo’ verklanken de menswording, kruisiging en opstanding van Christus. Ze zijn niet alleen toepasselijk in deze veertigdagentijd op weg naar Pasen (de opstanding), maar behoren tevens tot de hoogtepunten van deze mis.


>> Luistervoorbeeld: Et incarnatus est (mp3 ; 3.19 min)

Et incarnatus est de Spiritu Sancto
ex Maria Virgine, et homo factus est,


En een lichaam heeft aangenomen door de Heilige Geest
uit de Maagd Maria, en mens is geworden,


De stemming van het stuk is donker, de toonsoort eindelijk weer eens H-moll (b-klein) zoals in het eerste KYRIE en het QUI TOLLIS: Christus' menswording is geen reden tot een vreugdevol Jauchzet! Frohlocket! want hij komt om te lijden en gekruisigd te worden. Het affect is al door de instrumenten bepaald nog voor er een woord is gezongen: de pulserende bas herinnert aan die van de dreigende openingskoren van Johannes- en Matthäus-Passion, en ook van het QUI TOLLIS. Ook de voortdurend terugkerende ('ostinate') figuur van de unisono violen zorgt met zijn telkens gebon­den twee halve noten ('seufzer': zuchten) voor een smartelijke sfeer. Het violen­motief loopt vooruit op het vocale thema, maar produceert pijnlijke dissonanten met het koor. Het vocale thema, de dalend gebroken drieklanken herinnert aan de afdaal­ figuur uit het voorafgaande duet: menswording is afdalen uit de hemel. 'Der himmli­sche Geist schwebt suchend über der Welt und sehnt sich nach einem Wesen in das er eingehen könne' (Schweitzer). Tot tweemaal toe vinden de, aanvankelijk apart gaande stemmen elkaar paarsgewijs bij ex Maria Virgine, en gaan de lijnen licht omhoog, maar pas bij et homo factus est komt deze hemelse geest tot rust: de zangstemmen gaan in opbouwende lijnen omhoog, de ostinate beweging van de strijkers desintegreert tot een driestemmige canon waaraan ook de celli gaan deelne­men en eindigt op haar diepste punt, waar dit stuk in B-klein wordt afgesloten met een grote ('Picardische') terts: dit is onze hoop.



>> Luistervoorbeeld: Cruxifixus (mp3 ; 3.11 min)

Crucifixus etiam pro nobis,
sub Pontio Pilato passus
et sepultus est.

die om ons is gekruisigd,
heeft geleden onder Pontius Pilatus
en is begraven.

In het centrum van zijn negendelig CREDO plaatst Bach de kruisiging, op muziek gezet als een moeizame lijdensweg. Qua vorm is dit stuk een passacaglia of chacon­ne: variaties op een telkens terugkerende bas figuur van vier of acht maten (in het Engels 'variations upon a ground'). De - hier 13 maal herhaalde - ostinate baslijn van vier maten loopt in chromatische (halve-toons-) stappen een kwart naar beneden ('dalend tetrachord'). Het is een veel gebruikte muzikaal-rhetorische figuur voor smart, pijn, ellende en droefenis, die daarom passus duriusculus (een zware gang) wordt genoemd. (…)
Een instrumentale inleiding van 4 maten vestigt alle aandacht op de schrijnende gang van de bas, begeleid door de alternerende continuo-akkoorden van fluiten en violen die hem het hele stuk zullen blijven begeleiden. Na deze inleiding volgen 12 paarsgewijs samenhangende variaties door het koor, met veel huiveringwekkende voorhoudingen.
Als het stuk na twaalf keer vier maten, op de tekst 'en begraven is' op zijn diepste punt, 'onder de grond', lijkt te eindigen in het tragische e-mineur, volgt nog een aangrijpende dertiende (!) episode waarin het zwijgen van de instrumentalisten herinnert aan het wijkend strijkers-aureool rond de Christus-woorden in de Matthäus-Passion bij het Eli, Eli enz: alle goddelijke attributen zijn vervallen in dit langzaam uitdovend diminuendo. Vanuit de diepte van het graf echter richt de baslijn zich op het laatste moment op uit zijn neerwaartse gang en kan het CRUCIFIXUS nog net in G-groot worden afgesloten, als anticipatie op de verrijzenis.

>> Luistervoorbeeld: Et resurrexit (mp3 ; 4.04 min)

Et resurrexit tertia die,
secundum scripturas,
et ascendit in coelum,
sedet ad dexteram Dei Patris,
et iterum venturus est cum gloria,
judicare vivos et mortuos,
cujus regni non erit finis.

en op de derde dag weer herrezen,
volgens de schriften,
en is opgestegen ten hemel,
zetelt ter rechterzijde van de God de Vader,
en zal wederkomen met heerlijkheid
om levenden en doden te oordelen,
wiens rijk geen einde zal hebben.

Na dood en begrafenis: de opstanding, het laatste deel van het christologisch drieluik. Een unieke en dramatische opeenvolging van koorafsluiting en inzet, met twee scherp contrasterende affecten. Op het donkere slotakkoord volgt terstond een jubelende uitroep voor vijfstemmig koor en volledig instrumentarium. De toonsoort stijgt ineens van G-groot naar het feestelijke D-groot, het stuk heeft een krachtige ritmische impuls en een instrumentaal, concertant karakter waarbij ook de zangers nu en dan fanfare-achtige motieven uitvoeren.
Het eerste thema is, als in het QUONIAM, weer symmetrisch of palindromisch: heen en weer te lezen. Tegenover de, van boven naar beneden gebroken drieklank van H-­moll in het ET INCARNATUS klinkt hier een van beneden naar boven gebroken drieklank van D-dur, in de bassen.
Na een homofone introductie verrijzen de stemmen één voor één in een fugato, het bericht verspreidt zich in enkele maten als een lopend vuurtje.
Bach behandelt de lange tekst in drie passages: opstanding, hemelvaart en weder­komst, die worden afgewisseld met virtuoze instrumentale tussenspelen voor strijkers en houtblazers. Het uitgebreide naspel, waarin de trompetten, getuigen van de 'himmlische Welt', een voorname rol spelen, heeft in de oorspronkelijke versie ongetwijfeld ook gediend als openings-sinfonia, die Bach hier echter, terwille van de dramatische overgang, heeft geschrapt.
Het derde vocale deel, de wederkomst (et iterum) wordt ingeleid door een opmerke­lijke solo van de bas die bij Bach meestal de rol van 'Vox Christi' speelt: de weder­komst wordt aangekondigd door een zonsverduistering, slechts de twee donkerste stemmen, bas en continuo resteren. De afstand tussen de levenden (vivos, hoge E) en de doden (mortuos, lage Fis) kan niet groter zijn. De uitvoerings-praktische vraag of deze passage door bassolist of koorbassen moet worden gezongen verdampt in de wetenschap dat Bachs koor slechts bestond uit de 'concertisten' die alle aria's zingen, in de koren eventueel ad hoc gesteund door 'ripienisten'.
De drie delen duren resp. 33, 33 en 66 maten; toch weet Bach het totaal op 131 te houden: drie-in-één, goed nieuws voor numerologen.
(Eduard van Hengel)

Webtip:

TKM Blog: Serie Musica Sacra